MAW artikelen

Tweeënveertig ‘kinderen’ en twee berinnen

Het lijkt een wraakactie van een profeet, waarover verteld wordt in 2 Koningen 2:23-25. Kinderen schelden Elisa uit, waarop hij ze vervloekt. Vervolgens verscheuren twee berinnen 42 kinderen. Maar gaat het hier echt om kinderen?

De brute dood van de kleine jongens uit 2 Koningen 2

Robin ten Hoopen

Het verhaal over de door berinnen verscheurde ‘kleine jongens’ uit 2 Koningen 2:23-25 schuurt aan alle kanten. Dit artikel doet een poging deze passage te contextualiseren en exegetisch te duiden. Details in de tekst laten zien dat de ‘reisinformatie’ essentieel is voor het begrip van dit verhaal. Daaruit blijkt dat de ‘kleine jongens’ geen kinderen zijn en dat de uitspraak ‘Ga omhoog, kaalkop’ méér behelst dan het pesten van een profeet.

Het begint allemaal zo mooi in 2 Koningen 2. Nadat Elia van de aarde is weggenomen en zijn profetenmantel door Elisa is opgepakt, voegt Elisa zich in het spoor van Elia, Mozes en Jozua door het water van Jericho te zuiveren. Hiermee wordt een halt toegeroepen aan de sterfte in de stad en aan de onvruchtbaarheid van het land.1 Na deze redding van leven vinden we in vers 23-25 een passage waarin juist kindermoord centraal lijkt te staan. In de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) wordt de tekst als volgt vertaald:

 23 Van ​Jericho​ ging ​Elisa​ naar ​Betel. Toen hij naar de stad omhoog liep, rende een troep ​kinderen​ op hem af die hem uitlachten en schreeuwden: ‘Kaalkop, kaalkop! Zet ’m op, zet ’m op!’ 24 Elisa​ keek om, en toen hij de ​kinderen​ zag, vervloekte hij ze in de naam van de HEER. Meteen kwamen er twee berinnen uit het bos, die tweeënveertig van de ​kinderen​ verscheurden. 25 Vanuit ​Betel​ trok ​Elisa​ naar de Karmel, en van daar keerde hij naar Samaria terug.

Hebben we hier te maken met een buitenproportionele wraakactie van een gepeste profeet, of is er meer aan de hand? Een eerste blik op veelgebruikte commentaren levert weinig op. Zo meent Brongers dat we hier een ‘humorloos verhaal’ hebben,2 en stelt Gray: ‘There is no serious point in this incident.’3 Gelukkig valt er meer te zeggen.

In dit artikel ga ik eerst in op de reisinformatie waarmee deze verzen beginnen en eindigen. Vervolgens richt ik me op de vertaling en betekenis van wat de NBV weergeeft met ‘Kaalkop! Zet ‘m op.’ Daarna kijken we naar de woordgroep die meestal vertaald wordt met ‘kleine jongens’ of ‘kinderen’. Tot slot bespreek ik het getal 42 en de rol van de berinnen.

Overbodige reisinformatie of belangrijke gegevens?

De beschrijving van de dood van de 42 ‘kleine jongens’ begint en eindigt met, zo lijkt het, overbodige reisinformatie: Elisa gaat van Jericho naar Betel, waar hij nooit aankomt, en daarna door naar de Karmel en Samaria. Deze reisgegevens willen de lezer echter op een spoor zetten.

Ten eerste is er de plaats van bestemming: Betel. Betel en het Noordrijk zijn in 1-2 Koningen plaatsen waar men zich, volgens de Judese schrijvers, niet aan de wetten van de HEER houdt. Wanneer in 1-2 Koningen de naam Betel valt, weet je als lezer dat wat daar plaatsvindt niet in orde is. Daarnaast lijkt het voor de hand liggend dat de ‘kleine jongens’ ook zelf uit Betel komen.4 Hun afkomst verraadt daarmee dat er gevaar in de buurt is voor de godsman Elisa.

Ten tweede introduceert de reisinformatie voor de lezer bekende plaatsen uit de Elia-cyclus: de Karmel (1 Koningen 18:19-20), Samaria (1 Koningen 21:17-18, 2 Koningen 1:1-2, 15) en de combinatie Betel-Jericho (2 Koningen 2:2-5). Deze en andere elementen willen benadrukken dat Elisa de door God aangestelde opvolger van Elia is. De vele verbanden tussen 2 Koningen 1 en 2 versterken dit. Deze kunnen weergegeven worden in het volgende schema:5

Verschillende commentatoren wijzen daarnaast op de concentrische structuur van 2 Koningen 2. Met behulp van deze structuur zijn oudere tradities over Elia en Elisa gecombineerd, zodat de tradities elkaar weerspiegelen.6 Die structuur ziet er als volgt uit7:

Relevant voor déze studie is met name de vermelding van Betel en Jericho. Terwijl Elia en Elisa Jericho binnengaan, zetten zij geen stap in Betel (2:3-4). Integendeel, de zonen van de profeten komen naar buiten.8 Ook Elisa gaat Betel niet in. Hier zijn het de ‘kleine jongens’ die uit de stad naar buiten trekken (2:23).

Twee zaken vallen dus op:

  1. Elisa gaat in het spoor van Elia op weg naar Betel, een plaats in het Noordrijk Israël, een rijk dat in 1-2 Koningen bekritiseerd wordt.
  2. Elisa gaat Betel niet in, maar uit ‘die stad’ (Betel wordt niet bij naam genoemd in 2:23) komen hem ‘kleine jongens’ tegemoet.

Opgaan naar Betel

De tweede kwestie is wat die ‘kleine jongens’ nu precies willen zeggen met hun spottende woorden. Deze woorden kunnen worden weergegeven als: ‘Ga omhoog, kaalkop, ga omhoog, kaalkop.’ De NBV heeft dit opgevat als een aanmoediging voor de beklimming en vertaalt poëtisch: ‘Kaalkop, kaalkop! Zet ’m op, zet ’m op!’ Mijns inziens gaat het hier echter om méér dan een spottende aanmoediging om een zware klim (want dat was het) te volbrengen.

Zoals in het schema hierboven is aangestipt, is er een parallel tussen het herhaalde ‘kom naar beneden’ in 2 Koningen 1:9, 11 en het herhaalde ‘ga omhoog’ in 2 Koningen 2:23. Het in 2:23 gebruikte werkwoord ʿālāh heeft daarin mijns inziens een dubbele functie. Niet alleen is het de tegenpool van het ‘kom naar beneden’ (jārad), maar bovenal echoot ʿālāh het daarvoor beschreven verhaal over de ʿālijāh (opgang) van Elia (2 Koningen 2:1, 11).9 Mijns inziens moedigen de ‘kleine jongens’ Elisa dus niet spottend aan een zware berg te beklimmen, maar stimuleren zij hem om, in het spoor van zijn meester Elia, ook ontrukt te worden aan de aardse werkelijkheid.10 ‘Stijg jij ook maar op, kaalkop.’

De suggestie dat de bespotting van Elisa vooral verbonden moet worden met de verhalen over Elia steunt op drie aspecten:

  1. De term ‘kaalkop’. De harige Elia (2 Koningen 1:8)11 contrasteert met de kale Elisa.
  2. De parallellen met het begin van 2 Koningen 1. Zoals Elia koning Achazja van het Noordrijk de dood aanzegt (2 Koningen 1:10-12, 16-17), vervloekt Elisa hier ‘kleine jongens’ uit een offerplaats van datzelfde Noordrijk.
  3. Het genoemde contrast tussen Betel en Jericho. De profeten uit Jericho erkennen Elisa als opvolger van Elia (2 Koningen 2:15). Daarom wordt er leven en zegen gebracht in Jericho (2:19-22). Daarentegen wordt Elisa in de omgeving van Betel uitgemaakt voor kaalkop. Hier erkent men zijn autoriteit als opvolger van Elia niet. Daarom volgt hier een vloek: de dood door berinnen.

Samenvattend: het ‘ga omhoog, kaalkop’ moet niet worden weergegeven met ‘zet ’m op’ (NBV), ‘vooruit’ (Groot Nieuws Bijbel 1996) of ‘kom op’ (NBG-vertaling 1951), maar dient gelezen te worden als een bespotting van Elisa om net als zijn meester Elia ‘op te gaan’. Een vertaling als ‘ga omhoog’, ‘ga op’, of meer schertsend ‘vlieg op, kaalkop’, in combinatie met een verklarende voetnoot, dekt de lading van de tekst daarom beter. De reactie van Elisa op de ‘kleine jongens’ laat zien dat met een profeet van JHWH en met de opvolger van Elia niet valt te sollen, zeker niet door hen die uit het Noordrijk komen.12 Dat brengt ons bij de vraag wie de ‘kleine jongens’ nu precies zijn.

Kleine schavuiten, puberboeven of een stel relschoppende twintigers?

Verscheurd worden door berinnen is al verschrikkelijk, maar het verhaal wordt nog erger doordat het hier gaat om ‘kleine jongens’ (NBV; [Herziene] Statenvertaling), ‘kinderen’ (Groot Nieuws Bijbel), of ‘een groep jongens’ (Bijbel in Gewone Taal). In veel of alle gevallen lijkt men te denken aan jongens tussen de acht en twaalf jaar oud. Ook een blik op de interpretatiegeschiedenis laat zien dat de meeste uitleggers uitgaan van kinderen.13 Een schilderij van David Colijns uit 1627 (Museum Catharijneconvent) en een plaat/afbeelding in de recent uitgegeven Samenleesbijbel (beide beschikbaar via debijbel.nl) illustreren dit.14 Gaat het hier echter wel om kleine schavuiten, en dekt het Nederlands hier de lading van het Hebreeuws?

Een naʿar duidt in de Hebreeuwse Bijbel over het algemeen een jongeman aan, maar kan ook gebruikt worden voor een dienstknecht, een mannelijk kind en zelfs voor een baby. In de meeste gevallen geeft de term een sociale status aan. In de boeken 1-2 Koningen vinden we de term onder andere in de betekenis van ‘jongeman/kind’ en ‘dienstknecht’ (vergelijk 1 Koningen 20:14-19, 2 Koningen 4:29-35; 4:38). Het bijvoeglijk gebruikte qeṭannīm kan gebruikt worden om aan te geven dat deze neʿārīm in een jonge leeftijdscategorie vallen, maar kan ook duiden op een kleine gestalte, of een bepaalde onaanzienlijkheid of onvolwassenheid benadrukken.

Een woordonderzoek naar de combinatie in 1-2 Koningen is behulpzaam. In 1 Koningen 11:17 wordt naʿar qāṭān gebruikt voor Hadad, de Edomiet die op basis van de beschrijving een adolescent moet zijn geweest. Daarnaast vinden we een aantal maal de verwante term naʿar qāton. Zo noemt de pas gekroonde koning Salomo zichzelf een ‘kleine jongen’ in 1 Koningen 3:7. Hier duidt ‘klein’ in elk geval niet op een jonge naʿar. Hetzelfde zou kunnen gelden wanneer Naämans lichaam na zijn reiniging in de Jordaan beschreven wordt als dat van een naʿar qāton (2 Koningen 5:14). Ten slotte vinden we in 2 Koningen 5:2 en 4 een beschrijving van een ‘klein meisje’, naaʿrāh qeṭannāh dat Naämans vrouw dient. Haar rol en de inhoud van haar opmerking maken het aannemelijk dat ze minimaal een jonge tiener was. In het licht van deze voorbeelden lijkt het niet voor de hand te liggen dat we in 2 Koningen 2:23-25 met kleine kinderen te maken hebben.

Een argument voor een jonge leeftijd van deze ‘kleine jongens’ wordt vaak gevonden in het in 2 Koningen 2:24 gebruikte jelādīm. Op het eerste oog duidt die term inderdaad op kinderen (zoals bijvoorbeeld in 2 Koningen 4:1). Jelādīm komt echter ook tweemaal voor in 1 Koningen voor adviseurs van Rechabeam (1 Koningen 12:8, 10). Hier gaat het om mannen waarmee Rechabeam was opgegroeid en die inmiddels dus een jaar of veertig zijn (1 Koningen 12:8-10; 14:2). De term jelādīm staat hier in contrast tot de oudere adviseurs.15

Een argument om in 2 Koningen 2:23-25 wél uit te gaan van kinderen is hun opvallende aanwezigheid in de Elisa-cyclus (onder andere 3:27, 4:1-7; 4:8-37; 5:1-14; 6:28, misschien in 2:19-22).16 Hier is op gewezen door Koert van Bekkum.17 Hoewel de leeftijd van deze ‘kinderen’ onmogelijk is vast te stellen, lijkt het in de meeste gevallen echter niet om jonge kinderen te gaan.
Ten slotte is ook vanuit de eerder genoemde structuuranalyse de gedachte dat we hier te maken hebben met kleine kinderen niet aannemelijk. In de hierboven weergegeven structuur van 2 Koningen 1-2 staan de ‘kleine jongens’ zowel tegenover de legeraanvoerders en hun soldaten in 2 Koningen 1:9-11 als tegenover de profeten uit 2 Koningen 2:15. In al deze gevallen gaat het niet om kinderen.

Concluderend: vanuit taalkundig oogpunt is niet met zekerheid te zeggen wie de ‘kleine jongens’ uit 2 Koningen 2:23-25 zijn. De hierboven genoemde combinaties van naʿar en qāṭān en naʿar qāton wijzen echter meer op adolescenten dan op kinderen. We dienen te denken aan jongemannen (leeftijd onbekend) die bewust als sociaal onaanzienlijk of jong worden neergezet en die afkomstig waren uit Betel.

Tweeënveertig kleine jongens en twee berinnen

Dat deze jongens met 42 zijn, is geen toeval.18 We vinden dit getal een aantal malen in connectie met het Noordrijk. In 2 Koningen 10:14 lezen we dat Jehu op weg is naar Samaria en op die weg (vgl. 2 Koningen 2:23-24) 42 mannen doodt die afstammen van Achazja, koning van Juda, een afstammeling van Achab van Israël (het Noordrijk dus). In 2 Kronieken 22:2-10 vinden we een verwijzing naar deze massamoord. Deze passage gebruikt het getal 42 om het jaar van het begin van Achazja’s regering aan te duiden (vergelijk 2 Koningen 8:26, waar van 22 jaar gesproken wordt). Tot slot lezen we in Rechters 12:6 over de dood van 42.000 Efraïmieten bij de Jordaan.19 Mijns inziens is het getal 42 in 2 Koningen 2:23-25 daarom opzettelijk gekozen om de kritiek op het Noordrijk te onderstrepen. De dood van 42 jongemannen uit Betel in een verhaal over Elisa laat zien dat deze godsman doorgaat in het spoor van Elia met kritiek op het Noordrijk, zijn inwoners en de cultus te Betel.

Tot slot de berinnen. Berinnen zijn dieren die de mens bedreigen, en gevaarlijk en onberekenbaar kunnen zijn. In Wijsheid 11:17 dienen berinnen nadrukkelijk om een oordeel van God uit te voeren. Een vergelijkbare rol spelen ook leeuwen (1 Koningen 13:20-24; 20:35-36). Berinnen en leeuwen komen dan ook vaak samen voor (onder andere in Spreuken 28:15, Amos 5:19).20 Zo ook in Hosea 13:7 waar, in een context waarin afgoderij door baälisme centraal staat, God zichzelf als leeuw en beer presenteert. Dat berinnen de jongemannen verscheuren benadrukt dan ook het oordeel van God: het is de HEER zelf die achter deze daad zit. De twee berinnen die afgestuurd worden op de jongemannen die tweemaal ‘kaalkop, ga omhoog’ hebben geroepen, contrasteren met de twee groepen soldaten die Elia tweemaal aansporen om naar beneden te komen (2 Koningen 1:9, 11).21

Dat deze berinnen jongemannen uit Betel verscheuren, past goed in de eerdergenoemde kritiek op het Noordrijk. Zo lezen we in 1 Koningen 13:20-24 over de actie van een profeet uit Betel die een godsman uit Juda het leven kost: hij wordt door een leeuw verscheurd. In 1 Koningen 20:35-36 vinden we een profeet die een andere profeet niet wil slaan en vervolgens ook verscheurd wordt door een leeuw. Achab, de koning van het Noordrijk, speelt in dit verhaal een belangrijke rol. Er wordt zelfs vermeld dat hij terugkeert naar Samaria (vergelijk 2 Koningen 2:25). En tot slot lezen we in 2 Koningen 17:25-28 dat God leeuwen stuurt die de (nieuwe) inwoners van het Noordrijk verscheuren – ook weer vanwege hun verkeerde religieuze praktijken. Hoewel deze verhalen zeer verschillend zijn, hebben ze gemeen dat aan het Noordrijk gelieerde figuren door dieren verslonden worden. De niet-opgevolgde geboden (niet willen slaan en niet eten en drinken) mogen voor ons trivialiteiten lijken, maar binnen de boeken van de Koningen lijken ze te duiden op de vraag in hoeverre men gehoorzaam is aan de HEER en kritisch is richting de praktijken van het Noordrijk. De dood van de jongemannen past in dit spoor. Waar Elisa als opvolger van Elia de weg van Juda en JHWH representeert, vertegenwoordigen de jongemannen uit Betel het Noordrijk.

Conclusie

In het voorgaande heb ik laten zien dat de brute dood van de ‘kleine jongens’ in 2 Koningen 2 gelezen moet worden binnen de bredere context van 1-2 Koningen. Dit is geen verhaal over een kleinzielige profeet die zijn ambt misbruikt om kinderen die hem bespotten om te laten brengen. Eerder hebben we te maken met een profeet die in het spoor van zijn leermeester gaat om aan te pakken wat volgens de theologen-schrijvers achter deze teksten verkeerd is. Op die weg wordt hij uitgedaagd door jongemannen om net als zijn meester omhoog te stijgen. De ontvangst rond Betel zegt hem genoeg. Een vervloeking volgt en de berinnen doen de rest, vanuit goddelijke interventie.

Op basis van de in dit artikel uiteengezette context van de passage over de ‘kleine jongens’ behoeft de weergave van de NBV en die van veel andere moderne vertalingen correctie. Met name de Nederlandse weergave van het Hebreeuws met ‘zet ’m op’ en ‘kinderen’ doet geen recht aan de context van de passage noch aan de nuance van het Hebreeuws. Sterker nog, dergelijke weergaven maken de passage onnodig scherper dan zij al is.22

R.B. ten Hoopen MA is promovendus aan de Protestantse Theologische Universiteit te Amsterdam. Hij werkt aan een dissertatie over concepten van onsterfelijkheid in Genesis 2-3 en het Oude Nabije Oosten.

Noten

  1. Het is niet duidelijk of we bij de term mešakkālet in 2:21 moeten denken aan kindersterfte, de dood van dieren of de onvruchtbaarheid van het land.
  2. A. Brongers, II Koningen (POT), Nijkerk 1970, 27.
  3. Gray, I and II Kings. A commentary, 3rd, fully rev. ed., London 1977, 479-480. Gray verwijt Elisa zelfs blasfemie.
  4. De Hebreeuwse tekst heeft ‘de stad’. Als laatstgenoemde locatie komt Betel dan het eerst in aanmerking als plaats van herkomst van de neʿārīm. Dat Elisa zich omdraait naar achteren (vers 24), zou er echter voor kunnen pleiten dat de jongens uit Jericho kwamen. Ook de aanduiding ‘de stad’, die daarvoor consequent voor Jericho is gebruikt, kan daarop duiden. Zie F. Woods, ‘Elisha and the Children. The Question of Accepting Prophetic Succession’ in: BYU Studies 32 (1992), 47-58 (49) en H. Jagersma, 2 Koningen 1 (VHB), Kampen 2008, 47-48. Een doorslaggevend argument lijkt mij echter de parallel tussen 2:3 en 2:23. In 2:3 trekken de zonen van de profeten uit Betel Elia en Elisa tegemoet. Zowel de in dit artikel uiteengezette structuur van 2 Koningen 1-2 als het feit dat de profeten Betel niet ingaan, wijst op Betel. Zie ook J.S. Burnett, ‘“Going Down” to Betel. Elijah and Elisha in the Theological Geography of the Deuteronomistic History’, Journal of Biblical Literature 129/2 (2010), 281-297 (m.n. 294-295).
  5. Het schema is gebaseerd op het genoemde artikel van Burnett, 289, alsook op K. Spronk, ‘2 Koningen 2. Een onderzoek naar ontstaan en opbouw van de tekst en naar de achtergrond van de daarin vermelde tradities’, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 88/2 (1988), 82-97 (m.n. 89-89).
  6. Een van de eersten die een dergelijke structuur voorstelde voor deze passage was Jack. R. Lundblom, ‘Elijah’s Chariot ride’, Journal of Jewish Studies 24 (1973), 39-50. Zie ook het in noot 5 genoemde artikel van Klaas Spronk.
  7. L. Cohn, 2 Kings (Berit Olam Studies in Hebrew Narrative & Poetry), Collegeville MN 2000, 11.
    Ik heb Cohn’s ‘at Beth-el’ (11) hierboven weergegeven als ‘op weg naar Betel’, in lijn met de rest van mijn artikel.
  8. Daarom gebruikt het Hebreeuws ook het werkwoord bo in 2:4 en jarad in 2:2. Verder leest het Hebreeuws ad-bet-El, dat is ‘tot aan Betel’ in 2:2. Hoewel dit door alle bekende Nederlandse vertalingen wordt weergegeven als ‘naar Betel’, is het belangrijk te zien dat dit ‘naar’ niet betekent dat de profeet Betel binnengaat. Zie Burnett, 294.
  9. De meeste commentatoren nemen aan dat Elia naar de hemel is gegaan. Zie voor een ander voorstel: J.E. Wright, ‘Whither Elijah? The Ascension of Elijah in Biblical and Extrabiblical Traditions’ in: E.G. Chazon, D. Satran & R.A. Clemens (eds.), Things Revealed. Studies in Early Jewish and Christian Literature in honor of Michael E. Stone (Leiden 2004), 123-140 (m.n. 127-128). Voor een bespreking van deze optie in relatie tot Enoch zie R.B. ten Hoopen, ‘Where are you Enoch? Why can’t I find you? Genesis 5.21-24 Reconsidered’, Journal of Hebrew Scriptures,
  10. Zo bijv. Jagersma, 48. Zo ook Spronk, 91.
  11. Hoewel is gepleit voor de vertaling dat Elia ‘met een harig kleed’ rondloopt (zo SV), is vanuit het Hebreeuws ‘harige man’ het meest voor de hand liggend. Vergelijk Genesis 27:11, waar Esau wordt beschreven als ‘een harig man’, met Genesis 25:25 waar wordt gesteld dat Esau ‘als een mantel zo behaard was’. Dat baal seʿār in 2 Koningen 1:8 wordt vertaald als ‘bekleed met een behaarde mantel’ is te danken aan de beschrijving van Johannes de Doper als degene die bekleed was ‘met een harige mantel en een leren riem’ in Marcus 1:6.
  12. Joel Burnett heeft gesuggereerd dat het werkwoord ‘alah in teksten over Betel wordt verbonden met het opgaan naar het altaar aldaar. Zo vinden we in 1 Koningen 12:27-33 een nadrukkelijke tegenstelling tussen het opgaan naar Jeruzalem (12:27-28) en het opgaan naar Betel (12:32-33). Het is mogelijk dat het ‘opgaan naar Betel’ ook in 2 Koningen 2:23-25 doorklinkt. In dat geval bespotten de ‘kleine jongens’ Elisa niet alleen om op te gaan zoals Elia, maar zelfs om afgoderij te plegen, te offeren in Betel. Zie Burnett, 294-295.
  13. Zie bijv. D. Cooper & M.J. Lohrmann (eds.), Reformation Commentary on Scripture Old Testament V:1-2 Samuel, 1-2 Kings, 1-2 Chronicles, Downers Grove, IL, 2016, 405-406.
  14. Het verhaal uit 2 Koningen 2:23-25 is regelmatig afgebeeld in de kunstgeschiedenis. Op het weergegeven schilderij van David Colijns vinden we echter een opmerkelijk motief. De jongen met de hoed in de hand lijkt een steen vast te hebben. De jongen links achter hem lijkt er een van de grond te pakken. Dat is opmerkelijk, aangezien de Hebreeuwse tekst en de Vulgaat niets over stenen vermelden. Een glosse in de Septuagintaversie van Lucianus vermeldt echter wel stenen. Het is mij tot nu toe niet gelukt om te achterhalen of er een mogelijk verband tussen beide bestaat. Ik bedank echter graag op deze plaats mevrouw Rianneke van der Houwen-Jelles, MA, van Museum Catharijneconvent voor haar suggesties en bereidheid om het schilderij van Colijns nader te bekijken.
  15. Bodner, Elisha’s Profile in the Book of Kings. The Double Agent, Oxford 2013, 58.
  16. Zoals aangegeven in noot 1 laat de term mešakkālet in 2 Koningen 2:21 ruimte voor interpretatie. Wanneer het hier gaat om een miskraam of kindersterfte kan dat een argument zijn om ook in 2:23-25 van kinderen uit te gaan. Het gevaar is echter dat we hier in een cirkelredenering terechtkomen, aangezien 2:23-25 niet naar kinderen hoeft te verwijzen. De kern van 2:21-23 is volgens mij echter niet de sterfte, maar Jericho, haar slechte water, de genezing daarvan door Elisa en de bijbehorende reactie. Als we in 2:21 al moeten denken aan kinderen, hoeft dit niet te betekenen dat dit in 2:23-25 ook het geval is.
  17. van Bekkum, ‘“Zijn woede duurt een oogwenk, zijn liefde een leven lang” (Ps. 30:6). Over de “straffende” God van het Oude Testament’, Theologia Reformata 57/4 (2014), 363-375.
  18. Zie bijv. Openbaring 11:2 en 13:5 waar we het getal 42 aantreffen in connectie met strijdende kwade machten. Ernst Würthwein spreekt zelfs van een ‘Totenzahl’ en brengt het getal 42 in verband met de 42 dodenrechters uit hoofdstuk 125 van het Egyptische Boek van de Doden. E. Würthwein, Die Bücher der Könige, (Das Alte Testament Deutsch 11,2), Göttingen 1984, 278. Joel Burnett wijst erop dat 42 als structurerend principe fungeert in Mesopotamische hymnen en in het Elohistische Psalter. S. Burnett, ‘Forty-Two Songs for Elohim. An Ancient Near Eastern Organizing Principle in the Shaping of the Elohistic Psalter’, Journal for the Study of the Old Testament 31/1 (2006), 81-101. Het getal 42 was dus duidelijk een symbolisch getal. Aangezien al deze teksten echter wijdverspreid in tijd liggen, is het onmogelijk hieruit directe conclusies met betrekking tot de betekenis te trekken.
  19. Opmerkelijk genoeg laat de NBV de verwijzing naar de Jordaan weg in de vertaling van Rechters 12:6. Dat is vanwege de link tussen deze passage en die in 2 Koningen 2:23-25 onwenselijk.
  20. Zie: P. Riede, ‘Bär’, WiBiLex (2009) https://www.bibelwissenschaft.de/stichwort/14441/ (23-1-2018).
  21. Burnett, 296.
  22. Mijn dank gaat uit naar mijn begeleiders dr. Marjo Korpel en prof. dr. Klaas Spronk alsook naar dr. Jaap van Dorp en dr. Matthijs de Jong van het NBG voor hun correcties en gedachten bij eerdere versies van dit artikel.