MAW artikelen

Het Onzevader in revisie – Matteüs 6:9-13 in de Nieuwe Bijbelvertaling

Wat valt er te verbeteren aan de tekst van het Onzevader in de Nieuwe Bijbelvertaling? Er is sinds 2004 veel over deze tekst geschreven, vooral over de punten waarop deze vertaling opvallend afwijkt van de traditionele bewoordingen. En over de vraag of de tekst van de Nieuwe Bijbelvertaling voldoet vanuit het oogpunt van ritme en opzegbaarheid. Recentelijk blies de paus een bestaande kwestie nieuw leven in, door de weergave ‘breng ons niet in beproeving’ foutief en misleidend te noemen. In dit artikel worden alle relevante kwesties in Matteüs 6:9-13 besproken, met bijzondere aandacht voor de bede over de beproeving. Op een paar kleine, maar bepalende punten kan de Nieuwe Bijbelvertaling worden verbeterd in het revisieproces.

Dit artikel is gepubliceerd in: Met Andere Woorden 37/1 (mei 2018), pp. 6-23. Download hier de pdf.

Volgens de paus is ‘breng ons niet in beproeving’ een onjuiste vertaling van de zesde bede van het Onzevader. Is aanpassing van die bede daarom wenselijk? En zijn er meer verbeteringen mogelijk nu we het Onzevader in de Nieuwe Bijbelvertaling reviseren?

Paus Franciscus heeft gesproken: breng ons niet in beproeving is een foutieve en misleidende vertaling van de zesde bede van het Onzevader.1 Het is immers niet God die ons in verleiding brengt, maar Satan. Híj is de verleider. Daarom zou de recent aangepaste Franse vertaling navolging verdienen: ‘Ne nous laisse pas entrer en tentation’ (‘Laat ons niet ingaan op de beproeving’ of: ‘Sta niet toe dat wij in beproeving komen.’)

Paus Franciscus is niet de enige met uitgesproken opvattingen over deze bede. Ook eind 2016, toen een Vlaams-Nederlandse bisschoppelijke commissie de nieuwe katholieke versie van het Onzevader publiceerde, ging de meeste aandacht juist naar deze bede uit. Het oudere ‘leid ons niet in bekoring’ werd veranderd in ‘breng ons niet in beproeving’. Het leidde tot kritiek van onder meer Huub Oosterhuis: ‘God brengt helemaal niemand in beproeving. Dat komt niet van Hem.’2

De Duitse bisschoppen spraken zich in januari 2018 uit tégen de nieuwe Franse vertaling (en tegen de paus); zij besloten de versie ‘breng ons niet in verzoeking’ te handhaven. Op hetzelfde moment spraken de Italiaanse bisschoppen zich juist, opnieuw, uit voor een versie in overeenstemming met de visie van de paus: ‘laat ons niet alleen in de verzoeking’.

Nu we de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) aan het reviseren zijn, komen deze vragen ook weer langs. Niet alleen de zesde bede staat open voor discussie. Er is sinds 2004 veel geschreven over het Onzevader in de NBV.3 In het revisieproces zijn de reacties gewogen. Ze hebben geleid tot een tekst van het Onzevader die op enkele punten – in onze ogen – verbeterd is. De nieuw gereviseerde tekst heeft nog een voorlopig karakter. We zijn benieuwd naar de reacties.

In dit artikel gaan we in op het Onzevader in de NBV, de belangrijkste discussiepunten en de voorstellen tot verbetering. Omwille van de leesbaarheid presenteren we het als een tweeluik. In het eerste deel behandelen we de verschillende onderdelen van het Onzevader. In het tweede deel gaan we dieper in op de zesde bede over de beproeving.

1. Het Onzevader: afstemming tussen hemel en aarde

Het Onzevader in Matteüs 6:9b-13 heeft een kunstige opbouw.4 Het bestaat uit twee delen, die elkaar spiegelen. Na de aanhef volgen drie beden gericht op God: ‘uw naam’, ‘uw koninkrijk’, ‘uw wil’. Daarop volgen drie beden gericht op ons: ‘ons brood’, ‘onze schulden’, ‘breng ons niet in beproeving’. Beide delen bevatten een vergelijking. In de derde bede wordt de situatie op aarde vergeleken met die in de hemel: in de hemel wordt Gods wil gedaan, en dat moet op aarde net zo gebeuren. En in de vijfde bede wordt de situatie op aarde met die in de hemel vergeleken: wij, die bidden, spreken uit dat we anderen vergeven wat zij ons schuldig zijn, en vragen God of hij evenzo onze schulden wil vergeven. Afstemming tussen hemel en aarde lijkt daarmee de kern van het Onzevader. Wie dit gebed uitspreekt, richt zich op Gods koninkrijk. Nu al zijn de waarden van Gods wereld bepalend voor ons gedrag. En straks, als Gods koninkrijk definitief is doorgebroken, zal de hemelse werkelijkheid overal op aarde bepalend zijn.

Het Onzevader volgens Matteüs 6

NBV 2004 Herziene NBV
Onze Vader in de hemel,

laat uw naam geheiligd worden,

10 laat uw koninkrijk komen

en uw wil gedaan worden

op aarde zoals in de hemel.

11 Geef ons vandaag het brood

dat wij nodig hebben.

12 Vergeef ons onze schulden,

zoals ook wij hebben vergeven

wie ons iets schuldig was.

13 En breng ons niet in beproeving,

maar red ons uit de greep van het kwaad.

 

Onze Vader in de hemel,

laat uw naam geheiligd worden,

10 laat uw koninkrijk komen,

laat uw wil gedaan worden

op aarde zoals in de hemel.

11 Geef ons vandaag het brood

dat wij nodig hebben.

12 Vergeef ons onze schulden,

zoals ook wij vergeven

wie ons iets schuldig is.

13 En breng ons niet in beproeving,

maar red ons van het Kwaad.

 

Hemelen of hemel?

De aanhef ‘Onze Vader in de hemel’ luidt in de klassieke formulering: ‘Onze Vader die in de hemelen zijt’.5 Waar komt dat meervoud ‘hemelen’ vandaan, en is het, zoals sommigen menen, een betere vertaling dan het enkelvoud ‘hemel’?

Het Nieuwe Testament kent de voorstelling van meerdere hemelen (2 Korintiërs 12:2), maar over het algemeen is de Griekse meervoudsvorm ouranoi een semitisme. Het is een letterlijke vertaling van het Hebreeuwse sjamajiem, dat alleen in het meervoud voorkomt. In Matteüs komt de meervoudsvorm ouranoi geregeld voor, en daarnaast ook het enkelvoud ouranos, zonder dat er een betekenisverschil wordt gemaakt tussen deze woorden. Het gaat hier om een taalkenmerk. In de NBV horen zulke taalkenmerken niet door te klinken – tekstkenmerken juist wel. Een tekstkenmerk is een element dat typerend is voor een bepaalde tekst; het heeft een specifieke functie in de tekst en moet daarom in de vertaling herkenbaar blijven in een vorm die in de doeltaal bewerkstelligt wat de brontekst voor ogen heeft. Door te kiezen voor ‘hemelen’ behandel je een taalkenmerk als een tekstkenmerk. Daarmee kan de lezer op het verkeerde been worden gezet. Die zou kunnen denken dat Matteüs hier meerdere hemelen op het oog heeft of bewust archaïsche taal gebruikt, terwijl geen van beide het geval is. Het past bij de NBV als doeltaalgerichte vertaling om dit taalkenmerk om te zetten naar de Nederlandse standaardformulering ‘hemel’.

De werkwoordsvorm in de eerste drie beden

De eerste drie beden beginnen in het Grieks met een zelfde werkwoordsvorm, de imperatief van de aoristus. In het koinê-Grieks was de imperatief van de aoristus de gangbare werkwoordsvorm in gebeden.6 In het Nederlands drukt de gebiedende wijs een bevel of aansporing uit, maar in het Grieks werd de imperatief ook gebruikt voor een wens of verzoek.7 De imperatief van de derde persoon, die we in de eerste drie beden vinden, bestaat in het Nederlands niet. Dat levert dus hoe dan ook een probleem op voor de vertaling. De meeste Nederlandse vertalingen kiezen voor de aanvoegende wijs: ‘worde’, ‘kome’, ‘geschiede’. De NBV is de eerste Nederlandse vertaling die kiest voor een constructie met de gebiedende wijs van het hulpwerkwoord ‘laten’.

De bezwaren die tegen deze weergave zijn ingebracht, zijn in 2012 uitvoerig besproken door Gert Knepper in dit tijdschrift.8 Een eerste bezwaar luidt dat in de constructie met ‘laat’ God niet meer de handelende persoon zou zijn (wat zeer waarschijnlijk wél de bedoeling is van deze beden), maar iemand anders. Knepper brengt daartegen in dat ‘laat’ hier niet een causaal hulpwerkwoord is, maar een modaal hulpwerkwoord. ‘Laat’ betekent hier niet ‘zorg ervoor dat dit (door toedoen van een ander) gebeurt’, maar ‘moge het zo zijn dat’. En dát is ook precies wat het Grieks hier betekent.9

Het hulpwerkwoord ‘laten’ functioneert in het Nederlands inderdaad op verschillende manieren: causatief (‘iemand laten schrikken’), permissief (‘met zich laten sollen’), als verrassing (‘laten jullie nou gewonnen hebben’), als toegeving (‘laat jij het goed begrepen hebben, alle anderen niet’), én als aansporing, wens of bede (‘laat ons bidden’).10 Dat laatste is de manier waarop de NBV het hier inzet. De formulering met ‘laat’ is daarmee een directe weergave van de Griekse bede-vorm op een manier die eigen is aan het Nederlands. Daarbij laat de constructie met ‘laat’ dezelfde ruimte om God als de handelende persoon te zien als de formulering met de aanvoegende wijs.

Dat God als de handelende persoon moet worden gedacht, ligt voor de hand omdat de beden tot hem zijn gericht.11 Wel blijft dit een enigszins open kwestie. Behalve als beroep op God kunnen de beden immers ook gelezen worden als een roep om kracht voor de bidder zelf. Een illustratie daarvan vinden we in de echo van de derde bede in Matteüs 26:42, ‘… laat het dan gebeuren zoals u het wilt’. Het gebed richt zich tot de Vader, maar is tegelijk een roep om kracht voor de bidder om de wil van de Vader te doen. Ook hier geldt: de ruimte die de formulering van het Onzevader in de brontekst biedt, klinkt door in zowel de traditionele weergave met de aanvoegende wijs als in de constructie met ‘laat’ in de NBV.

Een tweede bezwaar tegen ‘laat’ is dat het de eerste drie beden te onzeker zou laten klinken, alsof er nog iets tussen zou kunnen komen. Maar ook in het Grieks sluiten de werkwoordsvormen niet uit dat er nog iets tussenkomt, en hetzelfde geldt voor de Nederlandse vertaling met de aanvoegende wijs. In alle gevallen drukken de beden uit dat de spreker het van groot belang acht dat de genoemde zaken werkelijkheid worden, maar dat hij de verwerkelijking ervan uit handen geeft: aan God. Dit past bij de context waarin dit gebed wordt gebeden. Zoals bekend heeft het Onzevader een eschatologische en een ethische component: vanuit eschatologisch perspectief worden de beden volledig werkelijkheid aan het einde van de tijd, maar vanuit ethisch perspectief is deze werkelijkheid (die verder wordt beschreven in de Bergrede) nu al bepalend.

Driemaal ‘laten’ als oplossing

De voorgaande paragraaf laat zien dat de constructie met het hulpwerkwoord ‘laten’ volledig recht doet aan het Grieks. Maar waarom zou dit beter zijn dan een weergave met een aanvoegende wijs? Dat heeft te maken met de doeltaalgerichte kant van de NBV. De aanvoegende wijs is sterk verouderd en wordt in het hedendaagse Nederlands niet meer gebruikt. We kennen nog wel een aantal vaste verbindingen met een idiomatisch karakter (‘Leve de koning!’, ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’, ‘Het ga je goed!’), en we kennen nog het gebruik van de inmiddels ook al archaïsch klinkende vorm ‘moge’, waarmee een wens wordt ingeleid.12 Maar de aanvoegende wijs maakt geen deel meer uit van het hedendaags Nederlands. Het gebruik van de aanvoegende wijs van ‘heiligen’, ‘komen’ en ‘gebeuren’ klinkt daardoor erg onnatuurlijk. De NBV kiest voor natuurlijk Nederlands en om die reden valt het gebruik van de aanvoegende wijs af.

Tot slot de vraag: als de constructie met ‘laten’ zo passend is, waarom is die dan slechts twee keer ingezet in de NBV, en niet ook in de derde bede? Destijds werd die keuze gemaakt vanuit de doeltaal. Het drie keer herhalen van ‘laat’ zou overbodig en zelfs ongewenst zijn; de meest natuurlijke weergave in het Nederlands van een dergelijke drieslag is door middel van een verbinding met ‘en’. Je kunt je afvragen of dit een gelukkige keuze is geweest. De vele opmerkingen hierover tonen in elk geval dat veel lezers deze overweging niet volgen. Bovendien zijn er twee nadelen verbonden aan deze keuze. Ten eerste legt de formulering met ‘en’ een specifieke verbinding tussen de tweede en derde bede. Daarmee staan de drie beden niet meer alle drie op hetzelfde niveau. Daardoor kan zelfs de indruk ontstaan dat het slot van vers 10, ‘op aarde zoals in de hemel’, betrekking heeft op de tweede en derde bede samen, wat niet de bedoeling is. Ten tweede wil de NBV een vertaling van inhoud én vorm zijn. Het nadeel van de verbinding ‘en’ is dat er omwille van natuurlijk Nederlands een belangrijk vormelement verloren gaat, namelijk de drieslag van imperatieven aan het begin van de eerste drie beden. Het revisieteam is daarom van mening dat het beter is om drie keer het werkwoord te benoemen. Deze herhaling versterkt de parallellie en de samenhang tussen de eerste drie beden en komt in een liturgische context krachtig over.

Als we het voorlopige resultaat van de gereviseerde NBV bekijken, valt iets op. In het Grieks beginnen de eerste drie beden met een werkwoordsvorm, waarbij de herhaling van de uitgang (-thêtô, –thetô, –thêtô) zorgt voor een cadans. Die cadans is er ook in de gereviseerde NBV (Laat, laat, laat). Dit stijlaspect van de brontekst komt nu beter naar voren. Zo komt de opbouw van het gebed nog beter tot uitdrukking.

De volgorde van ‘aarde’ en ‘hemel’

Het traditionele ‘gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’ luidt in de NBV: ‘op aarde zoals in de hemel’. Hier zijn veel reacties op gekomen. Het zou onjuist zijn om de volgorde van ‘hemel’ en ‘aarde’ om te draaien in de vertaling. Dit hangt samen met de opbouw van het Onzevader: de eerste drie beden betreffen de hemelse werkelijkheid, de laatste drie beden de aardse werkelijkheid. En omdat je het slot van vers 10 kunt zien als schakel tussen die twee delen, is het van belang, zo menen velen, om in de vertaling de volgorde hemel-aarde aan te houden, net als in de structuur van het gebed zelf.

Laten we beginnen met de vraag naar de betekenis. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de situatie in de hemel en die op de aarde. De hemel fungeert als referentiepunt: dáár wordt Gods wil gedaan. De bede betreft de aarde: laat ook daar Gods wil gedaan worden zoals in de hemel. De NBV kiest voor een weergave in natuurlijk Nederlands. De traditionele weergave is een onnatuurlijke, on-Nederlandse constructie, die de betekenis verhult. De kans is groot dat ‘gelijk’ wordt opgevat als ‘zowel’. Dit is een problematisch element van de traditionele weergave. De afstemming tussen hemel en aarde vormt, zoals hierboven benoemd, een centraal thema in het gebed. Het is van groot belang dat het punt van de vergelijking in de derde bede begrepen wordt: de hemel staat hier model voor de aarde. Dat goed overbrengen is belangrijker dan de positie van de termen ‘aarde’ en ‘hemel’ in de zinsbouw in vers 10.

Dit betekent niet dat bij de NBV enkel de inhoud telt en niet de vorm. Als er een oplossing zou zijn in natuurlijk Nederlands die de betekenis van de vergelijking goed uitdrukt én de volgorde hemel-aarde behoudt, zou daar zeker voor zijn gekozen. We hebben ernaar gezocht, maar geen goede formulering gevonden. En bovendien blijft er ook in de NBV een belangrijk vormaspect bewaard. Het opvallendste vormaspect in het Grieks is de omlijsting van vers 9 en 10 met het woord ‘hemel’. Dit is in de NBV bewaard gebleven. En je kunt zelfs zeggen dat het feit dat het Nederlands een vergelijking anders construeert dan het Grieks, ervoor heeft gezorgd dat deze inclusie in de NBV nog beter opvalt dan in de brontekst.

Welk brood?

De tweede helft van het Onzevader start met een gebed om brood. In het Grieks staat de specificatie ton epiousion. Daarmee stuiten we op een eeuwenoud vraagstuk: de betekenis van epiousion. Het kan verschillende dingen betekenen: ‘dagelijks brood’, ‘brood dat we nodig hebben’, of ‘brood voor de komende dag’.13 De traditionele keuze ‘dagelijks brood’ is minder waarschijnlijk door de combinatie met ‘vandaag’. De interpretatie ‘brood voor de komende dag’ is taalkundig de meest waarschijnlijke,14 maar wringt met andere tekstplaatsen in Matteüs waar de leerlingen worden opgeroepen zich geen zorgen te maken over voedsel of over de dag van morgen. Het belangrijkste is dat het gaat om een inperking van het brood waarom gebeden wordt, het drukt een zekere bescheidenheid uit. De NBV koos daarom voor de optie die inhoudelijk het beste past: ‘dat we nodig hebben’.15 In de revisie houden we daaraan vast.

Het vergeven van schulden

Lezers hebben, terecht, opgemerkt dat de term ‘schulden’ een financiële connotatie heeft. Is dat wel passend in deze context? Hier geldt dat in het Grieks hetzelfde het geval is: de combinatie van afiêmi en ofeilêmata duidt in de eerste plaats op het kwijtschelden van financiële schulden. In taal die past bij financiële overeenkomsten wordt in het Onzevader metaforisch gesproken over morele misstappen. De vertaling ‘schulden’ sluit dus goed aan bij de dubbelzinnigheid van de Griekse term die eraan ten grondslag ligt. Hier blijft de NBV ongewijzigd.

Ingewikkelder is de vraag naar de weergave van afiêmi, ‘vergeven’. In het Grieks staat een aoristusvorm en de NBV kiest voor de voltooid tegenwoordige tijd, ‘hebben vergeven’. Veel andere Nederlandse vertalingen gebruiken de onvoltooid tegenwoordige tijd, ‘vergeven’. Dat heeft onder meer te maken met tekstoverlevering. De Textus Receptus biedt hier in Matteüs een presensvorm van het werkwoord afiêmi, die logischerwijs werd vertaald met een tegenwoordige tijd: ‘en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren’. Die versie van de tekst werd gebruikt in de kerk en werd daardoor ook overgenomen in de NBG-vertaling 1951 en in het oecumenische Onzevader. Pas later kwam de in oudere handschriften betuigde aoristusvorm van afiêmi in beeld, die nu in de Griekse teksteditie van Nestle-Aland staat. Vertalers stonden vervolgens voor de afweging: vasthouden aan de klassieke formulering, die ook in overeenstemming is met de versie van het Onzevader in Lucas en in de Didachè, of duidelijk maken dat hier een andere vorm staat dan in Lucas en de Didachè, namelijk een aoristusvorm, die onder andere met een voltooid tegenwoordige tijd vertaald kan worden. In de NBV is, net als in de Willibrordvertaling, de Groot Nieuws Bijbel en de Bijbel in Gewone Taal, voor dat laatste gekozen: een vertaling met ‘hebben vergeven’. In deze vertalingen is de aoristus opgevat als bepaling van tijd. Op zich is dat goed verdedigbaar. De aoristusvorm kan inderdaad naar een moment in het verleden wijzen. Je kunt de aoristus echter niet over één kam scheren met een specifieke Nederlandse werkwoordtijd. Soms drukt de aoristus tijd uit, maar in veel gevallen functioneert hij als bepaling van aspect (dat wil zeggen dat een werkwoordsvorm primair het hoe van de handeling aangeeft en niet het wanneer ervan). Als bepaling van aspect is de aoristus hier op te vatten als aanduiding van terugkerend gedrag: ‘zoals wij gewend zijn te doen’.16 De meest compacte en natuurlijke manier om dat in het Nederlands uit te drukken is met de onvoltooid tegenwoordige tijd: ‘vergeven’. Deze tweede interpretatie past het beste in de context van een gebed en bij de afstemming tussen de hemelse en de aardse situatie: vergeeft u ons, zoals ook wij (plegen) anderen (te) vergeven. In de revisie vervangen we daarom ‘hebben vergeven’ door ‘vergeven’.17

De greep van het kwaad

De klassieke bede ‘maar verlos ons van de boze’ werd in de NBV: ‘maar red ons uit de greep van het kwaad’. Gaat het hier om een abstractum (‘het kwaad’) of om een persoon (‘de boze’)? Daarover bestaat geen zekerheid, omdat de Griekse genitiefvorm ponêrou kan worden afgeleid van zowel ponêros (mannelijk), ‘de boze’, als ponêron (onzijdig), ‘het kwaad’. De NBV-vertalers hebben destijds geprobeerd een middenweg te vinden en kwamen uit op de formulering ‘uit de greep van het kwaad’. Deze vertaling bevat enerzijds het abstractum ‘het kwaad’, maar dat kan als persoon worden opgevat dankzij de uitdrukking ‘uit de greep van’. Toch is er juist op die explicitering ‘uit de greep van’ veel kritiek gekomen: deze formulering zou té beschrijvend zijn en daarom niet goed passen binnen een gebed. Bovendien wordt deze explicitering slechts één keer ingezet, terwijl Matteüs vaker op deze manier over ‘het kwaad’ spreekt.

We vinden het belangrijk om deze bezwaren serieus te nemen, maar dat is niet eenvoudig. We nemen ons startpunt in de Griekse tekst van Matteüs. De meeste uitleggers menen dat tou ponerou in de bede opgevat moet worden als een masculiene vorm, net zoals in Matteüs 5:37, 13:19 en 13:38. Door hier alleen te vertalen met het abstractum ‘het kwaad’ wordt de tekst enigszins afgevlakt. Aan de oplossing van de NBV-vertalers, de toevoeging ‘uit de greep van’, kleven de nadelen die we zojuist noemden. Een andere vertaling, ‘degene die het kwaad zelf is’, die wordt ingezet in Matteüs 13:19, past hier niet; die formulering is té omschrijvend voor de context van een gebed. Andere opties, zoals ‘de boze’ of ‘de kwaadaardige’ zijn niet passend vanwege de doeltaal; het is onnatuurlijk Nederlands.

Nu kent de NBV een stijlmiddel dat vaker wordt ingezet om een abstractum te personifiëren: het gebruik van een hoofdletter, bijvoorbeeld ‘Wijsheid’ (Matteüs 11:19, Lucas 7:35), en ‘Dood’/’Dodenrijk’ (Openbaring 6:8). Zo’n hoofdletter zou ook hier ingezet kunnen worden, evenals in Matteüs 5:37, 13:19 en 13:38:

Matteüs 5:37 (NBVR)       Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het Kwaad.

Matteüs 13:19 (NBVR)     … bij ieder die het woord van het koninkrijk hoort maar het niet begrijpt, komt het Kwaad om te roven wat in hun hart is gezaaid; dit is het zaad dat op de weg gezaaid is.

Matteüs 13:38 (NBVR):    … de akker is de wereld, het goede zaad dat zijn de kinderen van het koninkrijk; het onkruid dat zijn de kinderen van het Kwaad,

Het slot van vers 13 zou dan luiden: ‘red ons van het Kwaad’. De omschrijving ‘uit de greep van’ is dan niet meer nodig. En het is aan de lezer hoe die dit opvat: als een personificatie van een abstract begrip, zoals ‘Wijsheid’ in Spreuken 8, of als een betiteling van een persoon, zoals ‘Woord’ in Johannes 1.

We zien wel in dat er aan deze oplossing ook nadelen kleven. De hoofdletter trekt bij het lezen veel aandacht, en is bij het voorlezen niet hoorbaar. Toch lijkt ons dit een behoedzamere oplossing dan de explicitering met ‘uit de greep van’. In alle discussies die in het kader van de NBV over deze kwestie gevoerd zijn, draait het steeds om drie opties: ‘red ons uit de greep van het kwaad’, ‘red ons van het kwaad’, en ‘red ons van het Kwaad’. Alleen met de derde optie is het mogelijk om ‘het Kwaad’ als terugkerend motief op een herkenbare manier weer te geven binnen Matteüs (5:37, 6:13, 13:19, 13:38). Daarom verdient die optie volgens ons de voorkeur.

2. Bidden tegen de beproeving

De zesde bede is het meest betwiste onderdeel van het Onzevader. Ook gedurende het NBV-traject was er veel discussie over. Aan de slotversie ‘En breng ons niet in beproeving’ ging als voorlopige versie vooraf: ‘En laat ons in beproeving niet zwichten.’ De discussie die – aangezwengeld door de paus – nu wereldwijd wordt gevoerd, klinkt ook door in het verschil tussen de voorlopige versie en de definitieve NBV-tekst. We zullen dit complexe vraagstuk in enkele stappen behandelen.

Uitlegtraditie

De kanttekening van de paus is geen nieuw geluid. Een groot aantal vroege kerkvaders dacht er hetzelfde over. Tertullianus (160-220 na Christus) kende een letterlijke Latijnse vertaling van de bede (‘ne nos inducas in temptationem’), die hij als volgt parafraseerde: ‘id est, ne nos patiaris induci ab eo utique qui temptat’ (‘dat wil zeggen: sta niet toe dat wij in beproeving gebracht worden door hem die beproeft’).18 Niet God, maar Satan beproeft. Bij Tertullianus is dit nog uitleg bij de bede, maar Cyprianus (200/210-225 na Christus) presenteert het al als vertaling: ‘ne patiaris nos induci in temptationem’ (‘sta niet toe dat wij in beproeving worden gebracht’).19 Deze interpretatie leidde tot een vertaaltraditie die tot de dag van vandaag doorklinkt in vertalingen in het Romaanse taalgebied:

‘…ne nous laisse pas entrer en tentation’ (Frans)

– laat ons niet ingaan op de beproeving

‘…no nos dejes caer en tentación’ (Spaans)

– laat ons niet ten val komen in de beproeving

‘…non abbandonarci in tentazione’ (Italiaans)

– laat ons niet alleen in de beproeving.20

Van Tertullianus tot paus Franciscus wordt als argument aangevoerd dat niet God, maar Satan degene is die mensen verleidt. Daarbij beroept men zich op Jakobus 1:13 en 1 Korintiërs 10:13 om te laten zien dat God niet in beproeving brengt (actief), maar hooguit toestaat dat iemand erin wordt gebracht (permissief).

Beroep op het Aramees

In de moderne tijd wordt er een levendig debat gevoerd over de vermoedelijke Aramese achtergrond van het Onzevader.21 Als Jezus dit gebed aan zijn leerlingen leerde, zo redeneren velen, dan deed hij dat in het Aramees. Er is vergaande overeenstemming over de Aramese werkwoordvorm die hij dan moet hebben gebruikt: een causatiefvorm (haf‘el) van het werkwoord ‘alal, ‘komen’.22 En dan speelt mee dat een causatief in het Hebreeuws, en wellicht Aramees, volgens veel uitleggers in bepaalde omstandigheden een permissieve betekenis kan hebben. De causatief van ‘alal is dan niet ‘brengen’, maar ‘laten komen’ of ‘toestaan te komen’. Nu kun je erover discussiëren in hoeverre de permissieve betekenis in het Aramees inderdaad een optie is.23 Het punt blijft echter dat ons uitgangspunt de Griekse tekst is.

Eenduidig Grieks

In Matteüs 6:13, Lucas 11:4 en Didachè 8:2 zien we steeds exact dezelfde tekst, kai mê eisenegkêis hêmas eis peirasmon, en de betekenis van het Grieks is eenduidig. De vorm eisenegkêis, een aoristus subjunctief van het werkwoord eisferô voorafgegaan door de negatie , is een beleefde vorm van een negatieve imperatief.24 Het werkwoord eisferô betekent ‘brengen naar/in’ en heeft betrekking op een plaats of een situatie. Met peirasmos kun je meerdere kanten op: ‘test’, ‘vuurproef’, ‘beproeving’, ‘aanvechting’, ‘verleiding’. Het is een smeekbede gericht aan God om ons niet in een situatie van beproeving of aanvechting te brengen.25

De frase mê eisenegkêis, ‘breng ons toch niet …’, impliceert dat het initiatief aan God wordt toegekend. Hij is degene die ons al dan niet in een dergelijke situatie brengt. Daarbij is het essentieel dat we het onderscheid zien tussen ‘beproeven’ en ‘in (een situatie van) beproeving brengen’.26 Het tweede betekent namelijk dat God wel de leiding heeft in het gebeuren, maar dat de uitvoering – het beproeven – van een andere kant komt. Het Grieks van Matteüs 6:13 impliceert dus niet dat God beproeft. De peirasmos komt van een andere kant: van Satan. God leidt, Satan beproeft. Dit is precies het beeld dat we ook elders in Matteüs zien, bijvoorbeeld in Matteüs 4:1:

Daarna werd Jezus door de Geest meegevoerd (anêchthê) naar de woestijn om door de duivel op de proef gesteld te worden (peirasthênai).

Veel uitleggers lezen Matteüs 6:13b, een frase die in de Lucaanse versie van het Onzevader ontbreekt, als vroege uitleg bij 13a. In elk geval is er tussen beide beden een hechte samenhang: ‘Breng ons niet in beproeving (namelijk door Satan), maar redt ons (juist) van het Kwaad.’

Nieuwtestamentische context

In het Nieuwe Testament ligt de peirasmos, ‘beproeving’ of ‘aanvechting’, enerzijds in de sfeer van verdrukking, vervolging en lijden, en anderzijds in de sfeer van de innerlijke aanvechting om de verkeerde kant te kiezen. Soms is de van buiten afkomstige peirasmos in beeld, zoals in Matteüs 6:13a, soms de van binnenuit komende peirasmos, zoals in Jakobus 1. Beide vormen van peirasmos raken aan elkaar. In alle gevallen gaat het om de druk of verleiding om de verkeerde keuze te maken, een keuze tegen God.27

Het Nieuwe Testament maakt duidelijk dat peirasmos op het niveau van ons leven op aarde iets slechts is: een uiting van de macht van het kwaad. Tegelijk dient peirasmos een hoger doel: volharden in het lijden betekent een beproefdheid van het geloof, een blijk van trouw aan God. Standvastig zijn, volharden, ondanks lijden, druk en aanvechtingen – van binnenuit en van buitenaf – vormt een terugkerend thema in het Nieuwe Testament. Wie volhoudt ontvangt als bekroning het leven.28 De dreiging van uitsluiting, fysiek geweld en marteling was voor de vroege volgelingen van Jezus reëel. Het Nieuwe Testament biedt een voorstelling van God die hen langs een weg van verdrukking, verleiding en peirasmos, leidt naar het leven.29

De bede ‘breng ons niet in beproeving’ is daarmee sterk ingebed in de voorstellingswereld van het Nieuwe Testament. De kwade machten zullen degenen die God trouw zijn tot het uiterste onder druk zetten. Volhouden is het allerbelangrijkste. In zo’n situatie past het om God te smeken: ‘Plaats ons niet voor de test.’ Deze bede komt in feite overeen met de bede van Jezus in Getsemane: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan!’ (Matteüs 26:39).

Andere teksten in de evangeliën liggen in dezelfde sfeer, zoals Matteüs 26:41: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’ Dat wil zeggen: smeek God dat je niet in een situatie van beproeving komt, want het gevaar is groot dat je dan de test niet zult doorstaan. Die gedachte spreekt ook uit Lucas 22:31-32: ‘Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven. Maar ik heb voor je gebeden opdat je geloof niet zou bezwijken.’ Steeds gaat het om de bede dat de test je bespaard mag blijven. In dit licht betekent de zesde bede: Bespaar ons de situatie van beproeving waarin we zouden kunnen falen.30

De verschillende bijbelse geluiden omtrent peirasmos kunnen naast elkaar staan. In Jakobus 1:13-14 wordt gesteld: geef niet God de schuld van de aandrang om de makkelijke weg te kiezen, die aandrang komt uit jezelf. 1 Korintiërs 10:13 zegt: God geeft ons wel beproeving te dragen, maar staat niet toe dat die zwaarder is dan wij aankunnen. En in het Onzevader leren we dat we God mogen smeken om niet voor de test geplaatst te worden.

Wat is ‘beproeving’?

Toch blijft er nog één vraag over: is het niet vreemd om God te vragen ons niet in een situatie van beproeving te brengen, aangezien onze trouw aan God voortdurend beproefd wordt? Ons leven is een aaneenschakeling van beproevingen. Is het dan niet tóch logischer om uit te wijken naar de formulering: ‘laat ons in beproeving niet zwichten’? Want die beproevingen zijn overal om ons heen.31 Het punt is hier dat het Nieuwe Testament peirasmos op veel plaatsen een zware betekenis toekent. De peirasmos is iets dat je krachten te boven kan gaan, iets waaruit je gered moet worden (2 Petrus 2:9), iets dat je beter bespaard kan blijven. Dát is de peirasmos waar het Onzevader over spreekt. Het gaat om leven of dood, de situatie waarin het erop aankomt, zoals gold voor Jezus in Getsemane. Veel uitleggers vatten deze bede eschatologisch op, als verwijzend naar de eindtest. Ook als we het breder zien dan dat, dienen we peirasmos op te vatten als keuze voor of tegen God. Dat de volgelingen van Jezus God mogen smeken om hen niet voor de ultieme test te plaatsen, laat dan zien dat het Nieuwe Testament het lijden niet verheerlijkt of uitdaagt.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat er taalkundig en exegetisch weinig valt aan te merken op ‘breng ons niet in beproeving’. Er is geen goede reden om in de revisie een andere formulering te kiezen.  Door toedoen van de paus was deze bede weliswaar wereldnieuws, maar we hebben gezien dat zijn inbreng – niet God maar Satan beproeft – correct als die mag zijn, als vertaalkritiek geen hout snijdt. Ook de verwijzing naar Jakobus 1:13 levert geen valide argument op, evenmin als een beroep op de vermeende permissieve betekenis van een veronderstelde Aramese haf‘el-vorm. En dus ontkomen we niet aan de indruk dat de in het Romaanse taalgebied ingeburgerde weergaven van de zesde bede geen vertalingen zijn maar aanpassingen van de tekst.

Maar is er voor zo’n aanpassing toch niet iets te zeggen? Het woord ‘beproeving’ kan immers gemakkelijk te licht worden opgevat en leiden tot misverstand: hoe kun je God vragen om ons niet in beproeving te brengen als heel het aardse leven één grote beproeving is van onze trouw? En staat het idee van ultieme beproeving niet erg ver af van de huidige geloofsbeleving in de Nederlandse context? Een lichte retouchering tot ‘En laat ons in beproeving niet zwichten’ zou de bede wellicht aansprekender en bruikbaarder maken. Toch is dat voor de NBV geen optie. Je verandert daarmee iets wezenlijks in de tekst: het initiatief dat in de brontekst aan God wordt toegedicht, wordt bij hem weggehaald. Kortom, deze moeilijkheid is niet iets om in de vertaling op te lossen, maar om aan de uitleg over te laten. Exegetisch, filologisch én bijbels-theologisch verdient ‘En breng ons niet in beproeving’ de voorkeur.

Slotwoord

Het revisieteam heeft de tekst van het Onzevader met grote aandacht bekeken, maar is in het aanbrengen van revisievoorstellen terughoudend geweest. Dat past bij de liturgische functie die deze tekst is gaan vervullen. Dat de NBV afwijkt van de traditionele bewoordingen was geen reden om tot revisie over te gaan. Wél hebben we de punten waar de NBV een discutabele beslissing heeft genomen gewogen in het licht van de reacties. In drie gevallen menen we dat de vertaling nog aan kracht en nauwkeurigheid kan winnen. We hebben daarbij mede gelet op het door sommigen genoemde bezwaar dat het Onzevader in de NBV ritmisch niet overal sterk is en op onderdelen niet gemakkelijk opzegbaar. We leggen dit voorlopige resultaat graag voor.

Dr. M.J. de Jong werkt bij het NBG als hoofd vertalen en is inhoudelijk projectleider van de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling.

Drs. I. Visser werkt bij het NBG als nieuwtestamenticus aan de revisie van de Nieuwe Bijbelvertaling.

Ilse Visser en Matthijs de Jong werken aan de revisie van het boek Matteüs. Reacties op de gereviseerde tekst van het Onzevader of op dit artikel zijn welkom via info@bijbelgenootschap.nl.

Noten

1   De paus uitte zijn kritiek in een interview dat in december 2017 werd uitgezonden op de Italiaanse katholieke zender TV2000.

2   Oosterhuis wordt geciteerd in Trouw, 27 november 2016. Hij pleit voor de vertaling: ‘houd ons staande in de beproeving’. In het Oude Testament stelt God overigens regelmatig mensen op de proef; zie bijv. Genesis 22:1.

3   Onder meer de volgende publicaties zijn verschenen over het Onzevader in de NBV: Yvonne van den Akker-Savelsbergh, ‘Het Onzevader in de Nieuwe Bijbelvertaling’ in: K. Spronk e.a. (red.), De Bijbel vertaald. De kunst van het kiezen bij het vertalen van de bijbelse geschriften, Zoetermeer/Kapellen 2007, 388-404; Karel Deurloo & Nico ter Linden, Niet zo, maar zo. Recht doen aan de Bijbel in vertaling, Amsterdam 2008, 214-216; Gert Knepper, ‘Laat je huis geschilderd worden. Temporele en modale valkuilen bij het vertalen van nieuwtestamentische werkwoordsvormen’ in: Met Andere Woorden 31/4 (december 2012), 2-15; Clazien Verheul & Rieuwerd Buitenwerf, ‘Het Onze Vader in de Nieuwe Bijbelvertaling’ in: Met Andere Woorden 23/2 (juni 2004), 19-26; Rochus Zuurmond, In hemelsnaam. Over vertaling en betekenis van het Onze Vader, Vught 2012.

4   Zie Shirley Sullivan, ‘The Poetic Beauty of the Lord’s Prayer in Greek’ in: Crux 51/4 (2015), 28-35; Michael Wade Martin, ‘The Poetry of the Lord’s Prayer. A Study in Poetic Device’ in: Journal of Biblical Literature 134/2 (2015), 347-372.

5   Voor de bespreking van het Onzevader is gebruikgemaakt van de studieaantekeningen voor de NBV, waarvan een verkorte neerslag te vinden is op www.nbv.nl/vertaalaantekeningen. Daarnaast is steeds gebruikgemaakt van de volgende commentaren: W.D. Davies & D.C. Allison, Matthew 1-7, International Critical Commentary, London/New York 2004; Donald A. Hagner, Matthew 1-13, World Biblical Commentary, Dallas 1993; Ulrich Luz, Das Evangelium nach Matthäus 1 (Mt 1-7), Evangelisch-katholischer Kommentar zum Neuen Testament, Neukircher-Vluyn 1997. Overige literatuur wordt in de noten vermeld.

6   W.F. Bakker, The Greek Imperative. An Investigation into the Aspectual Differences between the Present and Aorist Imperatives in Greek Prayer from Homer up to the Present Day, Amsterdam 1966; Friedrich Blass, Albert Debrunner & Friedrich Rehkopf, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch, Göttingen 2001 (18), §337,4.

7          Knepper, 10.

8          Zie het artikel genoemd in noot 3.

9          Knepper, 13.

10 W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn, Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), Groningen/Deurne 1997 (2).

11 Knepper, 14, noot 9.

12 Knepper, 11-12.

13 Soms wordt het brood geestelijk opgevat. Dat is niet overtuigend vanwege de woorden ‘vandaag’ en ‘ons’; beide termen duiden erop dat het hier gaat om gewoon tastbaar brood, of breder getrokken: voedsel.

14 Colin J. Hemer, ‘Epiousios’ in: Journal for the Study of the New Testament, 1984, 81-94.

15 In dit geval wordt epiousios afgeleid van epi en ousia – ‘noodzakelijk voor het bestaan’.

16 Voor de Griekse aoristusvorm zie o.a.: Blass, Debrunner & Rehkopf, §332-333; Piotr Blumczyński, ‘On Translating the Greek Aorist into English’ in: Anglica Wratislaviensia 47, 43-53; S.E. Porter, Verbal Aspect in the Greek of the New Testament, with Reference to Tense and Mood, New York 1989; Daniel B. Wallace, Greek Grammar beyond the Basics, Grand Rapids 1994; Knepper, 2-6.

17 Hier hebben we ons mede laten leiden door de overweging van Rochus Zuurmond, 75-76 (zie noot 3). Hoe dan ook impliceert de aoristusvorm dat ons vergeven voorafgaat aan ons bidden om vergeven te worden. Dat betekent niet dat we door zelf te vergeven Gods vergeving kunnen opeisen, maar wel dat je pas kunt bidden om vergeving als je ook zelf anderen vergeeft; die samenhang blijkt ook uit Matteüs 6:14-15.

18 Tertullianus, De oratione 8.1. Zie de bespreking in Joseph A. Fitzmyer, ‘And lead us not into temptation’, Biblica 84 (2003), 259-273, m.n. 265.

19 Zie Fitzmyer, 265-267.

20 Frans: Nouvelle traduction officielle pour la liturgie, Parijs 2014 (vgl. ook Bible de Segond 1978: ‘ne nous laissez pas entrer dans la tentation’); Spaans: La Santa Biblia, Nueva Versión Internacional (1986; 1999; 2015); Italiaans: de door de Italiaanse bisschoppen vastgestelde liturgische formulering. Ook in Catalaanse en Portugese vertalingen bestaan vergelijkbare weergaven.

21 Zie Fitzmyer, 268-271.

22 Fitzmyer, 270.

23 Velen menen dat dit een optie is, maar Fitzmyer, 271, is hier kritisch over. In een Qumrantekst zien we een parallel bij de zesde bede: 11QPsA 24:10 (= Ps 155 [Syrische Psalm III], regel 11, ‘…en breng mij niet in een situatie die te zwaar voor mij is’. Fitzmyer, 263. Dit lijkt sterk op een bede uit de (latere) Babylonische Talmoed, b Berakoth 60b: ‘…en breng mij niet in (de macht van) beproeving’; zie hiervoor Fitzmyer, 267.

24 Binnen het Onzevader is dit de enige negatief gestelde frase en de enige subjunctiefvorm tussen alle imperatieven.

25 Verschillende auteurs suggereren dat het Grieks een permissieve vertaling toelaat, ‘sta niet toe dat …’; Davies & Allison, Matthew 1-7, 613; Jean Bastiaens, ‘“En leidt ons niet in bekoring …” De voorlaatste bede van het Onzevader en de liturgische vertaling van de Bijbel’ in: Ezra 23 (2014) 84-85; Liana Lamprecht, ‘Reading Matthew 6:13 within the Massâh-Matrix’ in: Journal of Early Christian History 6/3 (2016), 31). Dit is echter volledig vanuit het Aramees (of Hebreeuws) geredeneerd. Er zijn geen Griekse voorbeelden die dit ondersteunen.

26 Augustinus hamert op dit onderscheid: ‘aliud est autem induci in temptationem, aliud temptari’ (De sermone Domini in monte 2.9.30). Zie ook Fitzmyer, 259-273, en Inge Van Wiele, ‘Breng ons niet in beproeving’ in: Tijdschrift voor Bijbel en Liturgie (Bijbelhuis Zevenkerken), Jubileumnummer 2017, 34-47. Het is opvallend dat de paus dit onderscheid niet onderkent.

27 Lamprecht, 38-39.

28 Zie teksten als Lucas 21:16-19, Romeinen 5:3-4; 12:12, 2 Korintiërs 1:6, 6:4-5; 8:21, 2 Tessalonicenzen 1:4, 3:11, 2 Timoteüs 4:7, Jakobus 1:3, 1:12, 5:10-11, 1 Petrus 1:6-7; 4:12-16, Openbaring 2:3, 13:10.

29 Lamprecht, 22. ‘Temptation is a means by which God’s wisdom leads his children to the destiny which he has appointed to them.’

30 Zie hiervoor bijv. A. Denaux, ‘Samen het Onze Vader bidden,’ in: Tijdschrift voor Bijbel en Liturgie (Bijbelhuis Zevenkerken), Jubileumnummer 2017, 10-11; en zie de opmerkingen van Paul van Geest en Frank Bosman in de rubriek ‘Woord & Weerwoord’ van Met Andere Woorden 36/1 (mei 2017). Van Geest: ‘Misschien moet voor de woordgroep “beproeving waaraan men te gronde gaat” een nieuw woord worden uitgevonden.’ Bosman: ‘Het “breng ons niet in beproeving” betekent dan: laat ons nooit in een situatie komen dat we moeten kiezen tussen ons geloof en ons leven.’ De bede van het Onzevader komt daarmee inhoudelijk overeen met de in noot 23 geciteerde tekst uit Qumran: ‘breng mij niet in een situatie die te zwaar voor mij is’.

31 Zie Bastiaens, 84.