MAW artikelen

Kerst met Johannes

Met Kerst denkt iedereen aan de verhalen over de herders en de voederbak, de wijzen en hun ster. De meeste mensen zullen niet snel denken aan het Johannes-evangelie. Toch begint ook het vierde evangelie met een soort kerstverhaal.

Een exegetische schets over Johannes 1:1-18

Matthijs de Jong

De proloog van het Johannes-evangelie vertelt hoe de logos – die er was voor al het andere en nauw verwant is aan God zelf – op aarde gestalte kreeg in de persoon van Jezus Christus. De vragen die deze tekst oproept, brengen ons bij de kerstboodschap van Johannes: de kloof die de wereld (en dus ons) van God scheidde, is door Gods toedoen overbrugd.

Dit jaar staat de proloog van het Johannes-evangelie (Johannes 1:1-18) op het oecumenisch leesrooster voor de kerstviering van 25 december. Het is een passage met een heel andere insteek dan het kerstverhaal uit Matteüs 2 of Lucas 2. De eerste achttien verzen van het Johannes-evangelie vormen meer een gedicht of een ode dan een vertelling. Toch kunnen we ook deze proloog van Johannes met enige goede wil als ‘kerstverhaal’ bestempelen en valt er een kerstboodschap in te beluisteren.

Het is alsof de schrijver ons toeroept: ‘Vergeet Betlehem, vergeet David. Vergeet Maria en Jozef, de dromen en de engelen. Als je wilt weten wie Jezus echt is en waarom zijn komst alles anders heeft gemaakt, dan moet je dieper en verder kijken.’ Het Johannes-evangelie wil de lezer met nieuwe, geestelijke ogen leren kijken naar het optreden van Jezus, naar zijn leven en sterven. En dat begint in de proloog. Voorafgaand aan de vertelling – die in 1:19 begint – biedt de proloog een blik achter de schermen. Afgaand op de woorden waarmee Jezus hier wordt voorgesteld (‘leven’, ‘licht’, ‘glorie’, ‘God’) lijkt de boodschap te zijn: alleen de grootste, meest omvattende termen zijn geschikt om duidelijk te maken wie Jezus is en wat zijn komst betekent.

De logos

In de uitleg van de proloog gaat meestal veel aandacht uit naar het begrip ho logos (‘het Woord’) in 1:1 en 1:14. Dat was voor de auteur van de proloog een veelzeggende term. Hij put daarbij uit een rijke Joods-Griekse traditie. De logos is daarin het aan alles voorafgaande principe dat fungeert als brug tussen God en mensen. Achter die voorstelling ligt de Joodse wijsheidstraditie waarin de wijsheid, ‘Vrouwe Wijsheid’, wordt opgevoerd als Gods lieveling, een afspiegeling van God zelf, uitvoerder van Gods scheppingswerk en al zijn machtige daden, die op aarde (tijdelijk) haar intrek genomen heeft (zie teksten als Spreuken 8, Job 28, Sirach 24, Wijsheid 7-9, 1 Henoch 42).1

De Joodse filosoof Filo van Alexandrië (20 v.Chr.-50 n.Chr.) bouwde hierop voort. Hoewel hij ook het begrip ‘wijsheid’ (sofia) gebruikt, wordt ho logos bij hem het centrale begrip. Filo voert de logos op als brug tussen God (ho theos) en de wereld (kosmos). Als uitvoerder van Gods werk brengt de logos de schepping tot stand. Om de verwantschap met God te markeren betitelt Filo de logos als theos, dat wil zeggen: ‘net als God’. Ook gebruikt hij het beeld van vader en zoon om de relatie tussen God en de logos aan te geven. De logos heeft als functie om de mensen naar God te leiden en ze hun ware bestemming te geven als ‘kinderen van God’.

Hoe verwant dit ook klinkt met Johannes 1, er is een cruciaal verschil. Bij Johannes krijgt de logos gestalte in Jezus Christus, híj is de Zoon. Maar bij Filo, en in de hele Joodse traditie voor hem en na hem, komt er maar één ding in aanmerking als de zichtbare, concrete uitdrukking van de logos: de Tora. De auteur van Johannes 1:1-18 en zijn lezers waren zich hiervan ongetwijfeld bewust. Dieneke Houtman zegt het in haar afscheidsrede zo: ‘Johannes identificeert in zijn openingsgedicht het Woord – inclusief alle connotaties die daarbij horen – met Jezus. En het lijkt alsof hij zich door die identificatie van het woord met Jezus afzet tegen de andere mogelijkheid van vleesgeworden woord, namelijk de tora, het fysieke, in steen gegrifte woord van God.’2

De logos staat voor de hoogste instantie na God: hij is nauw verwant aan God en staat in zijn dienst. Daarmee is de betekenis van het logos-begrip echter nog lang niet uitgeput. Een belangrijk aspect van de term logos (Hebreeuws: davar) is dat die in het Oude Testament aanduiding is van Gods scheppingskracht en zijn reddende, helende kracht. Inderdaad sluit Johannes 1:1-5 nauw aan bij Genesis 1:1-4, al moeten we beseffen dat pas in de latere, Joodse uitleg van Genesis 1 aan ‘het woord’ een eigenstandige functie – als brug tussen God en wereld – wordt toegekend.3

Opvallend is dat in Johannes 1:1-5 beelden van schepping en redding direct met elkaar vervlochten worden. Van het ontstaan van alles door de logos gaat het meteen door naar het ‘leven’ en het ‘licht’ dat de logos brengt en zelf is, en naar de duisternis die het licht niet kon doven. In de theologie worden ‘schepping’ en ‘verlossing’ vaak nog als twee verschillende hoofdstukken gebracht, maar het is de vraag of de Bijbel dat ook zo ziet. In elk geval niet de proloog van Johannes.

Circulaire tekst

De proloog biedt geen chronologisch overzicht. Soms wordt wel gezegd: ‘Pas vanaf vers 14 gaat het over Jezus, dus kan met de logos in vers 1-5 best iets of iemand anders bedoeld zijn.’ Maar dat is niet waarschijnlijk. De proloog, die Jezus met de logos identificeert, vormt een zeer hechte eenheid. De centrale boodschap is dat wij Jezus pas werkelijk kennen als we inzien dat hij de mensgeworden logos is, die ons zicht geeft op God zelf.

De proloog is niet chronologisch, maar circulair. Allereerst is er de parallel tussen vers 1 en vers 18, waardoor de tekst een cirkel vormt. Daarnaast zien we het getuigenis van Johannes de Doper in zowel het eerste als het laatste gedeelte van de proloog. In vers 6-8 is dat nog een beschrijving op afstand, corresponderend met de onpersoonlijke toon van vers 1-4, maar daarna wordt het een persoonlijk getuigenis (vers 15), dat aansluit bij de persoonlijke toon in vers 14 en 16 (‘wij’, ‘ons’). Daaromheen kunnen we drie kerndelen waarnemen:

Het begin, vers 1-5, laat ons achter de schermen kijken. We zien hier de ware identiteit van Jezus als de logos: zijn hemelse oorsprong, zijn verwantschap met God en zijn universele, scheppende en heilbrengende betekenis.

Het middendeel, vers 9-13, weerspiegelt het verhaal over Jezus’ optreden zoals dat volgt in de rest van het evangelie. Zijn optreden leidt tot een scheiding tussen hen die hem afwijzen en hen die hem aannemen.

Het slotdeel, vers 14-18, vertegenwoordigt het perspectief van hen die met de juiste, gelovige ogen kijken. Zij zien wie Jezus is en begrijpen wat zijn werkelijke betekenis is.

Begin en einde van de proloog vormen twee overeenkomstige stemmen. Als derde stem klinkt vers 14 mee. Alle lijnen uit vers 1 en vers 14 worden in vers 18 samengenomen:

  1. De inzet van vers 18, ‘niemand heeft ooit God gezien, maar …’ verwijst terug naar vers 14 ‘wij hebben gezien …’
  2. Vers 18 neemt de titel monogenês (de enige Zoon) over uit vers 14.
  3. Met de kwalificatie van de enige Zoon als theos herneemt vers 18 de slotfrase in vers 1: ‘en de logos was (als) God’. Daarmee correspondeert dat vers 14 spreekt van doxa, ‘grootheid’ of ‘luister’, een begrip dat aan God refereert.
  4. De frase ‘(de Zoon) die aan het hart van de Vader rust’ in vers 18 correspondeert met ‘de logos was bij God’ in vers 1.
  5. De slotwoorden van vers 18, ‘hij (= de Zoon) heeft hem (= God) doen kennen’ sluiten aan bij het begrip dat in vers 1 wordt geïntroduceerd en in vers 14 terugkomt: de logos, wiens belangrijkste functie is dat hij God vertegenwoordigt.

Het begrip theos

Een veelbesproken vraag is hoe we het slot van vers 1 moeten opvatten: ‘het Woord was bij God en het Woord was God’, kai ho logos ên pros ton theon kai theos ên ho logos. De meest overtuigende uitleg lijkt me dat hier in het Grieks het onderscheid speelt tussen ho theos (met lidwoord) in de zin van ‘de ene God’ en theos (zonder lidwoord) als predicaat dat verwantschap met God aanduidt. Het is niet eenvoudig om zo’n subtiel onderscheid goed in het Nederlands te vertalen. Het meest in de buurt komt misschien nog het verschil tussen ‘God’ (ho theos) en ‘als God’ (theos).

Dit past bij een taalgebruik dat we ook zien in het Oude Testament en de Joodse traditie die daarop voortbouwt. De Joodse traditie staat bekend als monotheïstisch,4 en inderdaad is de voorstelling dat aan de top van de hemelse piramide de ene God staat, fundamenteel. Niettemin wordt het woord theos breder ingezet om bepaalde personen, wezens of instanties als verwant met God te kwalificeren. Daarbij draait het om twee aspecten: hiërarchie en verwantschap – theos drukt ‘verwant aan God én in dienst van God’ uit. Dit is ook precies hoe Jezus wordt beschreven in het Johannes-evangelie, als verwant aan God en in dienst van God.

In de latere christelijke traditie is de vraag ‘was Jezus God of niet’ een alles-of-nietskwestie geworden. Maar dat is anachronistisch als je het afzet tegen de context van het Nieuwe Testament, de theologische voorstellingen van het toenmalige Jodendom, en het onderscheid tussen ho theos en theos in Johannes 1.5

Monogenês theos

Het woord theos keert terug in vers 18, althans in de meest recente uitgaven van Nestle-Aland. De tekstkritische kwestie is onlangs uitstekend behandeld door Ernst Boogert.6 Ik ga nu uit van deze tekst, die de termen monogenês uit vers 14 en theos uit vers 1 bijeenbrengt. Zo komen twee lijnen samen: de Zoon als gezicht van de Vader, en hun diepe verwantschap als theos. De Zoon is nauw verwant met de Vader, maar valt niet met hem samen, en staat in zijn dienst, zoals ook de logos nauw verwant is met God en tegelijk in zijn dienst staat.

Er zit iets paradoxaals in die combinatie monogenês theos, ‘de enige Zoon, God’.7 Maar in plaats van deze lezing om die reden als theologisch onwenselijk af te wijzen, zouden we die paradox juist kunnen omarmen. Want die brengt ons bij de kerstboodschap. Niet zozeer als het geboortefeest van Jezus, maar als het goede nieuws dat de kloof die de wereld (en dus ook ons) van God scheidde, door Gods toedoen is overbrugd. Kerst met Johannes betekent: vieren dat we God kunnen kennen omdat hij in Jezus op een unieke manier in woord en daad zichtbaar wordt. We kunnen blijven steggelen over de precieze betekenis van het predicaat theos – God, net als God, godgelijk, goddelijk – maar die discussie leidt af van de kern: het meest onwaarschijnlijke, het vanuit menselijk oogpunt gezien onmogelijke, is gebeurd; de kloof is overbrugd.

Familiekring

Hoe we theos in Johannes 1:1 en 1:18 ook opvatten, in de proloog van Johannes is de godheid van Christus geen doel op zich. Zijn verwantschap met de Vader, die hem tot zijn gezicht maakt, dient een heel bepaald doel: dat wij God kunnen kennen. Wat dat betekent staat in het middendeel van de proloog: ‘kinderen van God (tekna theou) mogen worden’, door op een nieuwe wijze, geestelijk, geboren te worden, en zo deel krijgen aan het ware leven. De verwantschap tussen Christus en God wordt in familietermen beschreven: Vader en Zoon. En in vers 12 volgt een derde familieterm: tekna, ‘kinderen’. Bij Johannes is kerst een feest in de familiekring. Op die manier ligt er ook bij Johannes impliciet een oproep in het ‘kerstverhaal’ verborgen: Kerst betekent dat God onze wereld binnenkomt als het licht en het leven; als we dat leren zien, vinden we onze ware bestemming in de kring van Gods kinderen.

Dr. M.J. de Jong werkt bij het NBG als hoofd Vertalen en Bijbelwetenschap.

Noten

 1    Voor een uitgebreid overzicht, zie Matthijs de Jong, ‘De proloog van Johannes in de Bijbel in Gewone Taal’ in: Met Andere Woorden 31/4, (december 2012), 27-41.

2    A. Houtman, Het verlossende woord. Jezus en de Tora. Rede ter gelegenheid van het afscheid van prof. dr. Alberdina (Dieneke) Houtman, Amsterdam 2016,. 6 [Online beschikbaar op: http://theoluniv.ub.rug.nl/64/1/HoutmansA_afscheidsrede_19dec2016.pdf]. Houtman verwijst daarbij ook naar Johannes 1:17.

3    Voor verdere connotaties van de logos verwijs ik naar Houtman, 10-11, over het raakvlak met het Aramese begrip Memra, en naar J. Frey, ‘Between Torah and Stoa. How Could Readers Have Understood the Johannine Logos?’ in: J.G. van der Watt e.a. (eds.), The Prologue of the Gospel of John. Its Literary, Theological, and Philosophical Contexts, Tübingen 2016, 189-234, die de hermeneutische reikwijdte van de logos in een weids Grieks filosofisch verband plaatst.

4     Zie echter de kanttekeningen hierbij door Jona Lendering, oudheidkundige, op zijn weblog Mainzer Beobachter: https://mainzerbeobachter.com/2013/11/23/hoezo-monotheisme-1/ (5-9-2018).

5     Zie de uitstekende bijdrage van Cornelis Hoogerwerf, ‘Jezus als God in het evangelie naar Johannes’, op zijn weblog Gegrammena: https://gegrammena.wordpress.com/2012/12/08/jezus-als-god-in-het-evangelie-naar-johannes/ (5-9-2018).

6     Zie https://www.pthu.nl/Bijbelblog/!/2268/tekstkritiek-doet-ertoe-johannes-118 (5-9-2018).

7     Het klinkt nog veel paradoxaler als je veronderstelt dat monogenês een bijstelling van theos is en het vertaalt als ‘de eniggeboren God’. Het lijkt mij echter waarschijnlijker dat monogenês hier, net als in vers 14, als zelfstandig naamwoord te lezen is (‘de enige Zoon’). Michèle Morgen, ‘Le (Fils) monogène dans les écrits johanniques. Évolution des traditions et élaboration rédactionelle’, New Testament Studies 53 (2007), 165-183, ziet de voorstelling van de proloog van Jezus als ‘de enige Zoon, God’ als eindpunt van een ontwikkeling binnen de Johanneïsche geschriften in het Nieuwe Testament.